Boulevard du Nord – gezien op 26 mei 2017 in Rotterdam, in het kader van Route du Nord
In de Zwart Janstraat/Noordmolenstraat, een winkelstraat in Rotterdam-Noord waar de meeste gevelversiering met WordArt is gemaakt, zijn een aantal winkelpanden overgenomen door theatermakers en andersoortige kunstenaars. De ene groep speelt een voorstelling in een etalage, de ander vermomt zijn kunstinstallatie als kledingwinkel om window shoppers aan te trekken. Er staan singer-songwriters en zeemeerminnen op de stoep om het winkelpubliek naar binnen te lokken.
‘Commercieel’ is een vies woord in theaterland, tenminste, onder artiesten, pardon, podiumkunstenaars. Ondertussen is er niet genoeg geld, komt er niet genoeg publiek en is het publiek vooral niet divers genoeg, maar een commerciële insteek zou echt teveel afdoen aan de kwaliteit. Het publiek van Boulevard du Nord, een afsplitsing van het beeldendekunstpubliek van Route du Nord, neemt de proef op de som: wat als ik theater als een product benader? Sterker nog: wat als ik het gratis kan bemachtigen?
Wat opvalt, is de gretigheid. Hoewel de tijden zijn gecommuniceerd, staan er vanaf drie uur voor aanvang van het programma al klanten, pardon, publieksleden in de deuropening, teleurgesteld dat er nog niets is. Aan de boodschap dat ze later terug kunnen komen hebben ze niets, ze zijn er nú. Dan maar ergens anders kijken.
Als het dan eindelijk vlak voor aanvang is, blijft het stil. De artiesten kijken vertwijfeld de straat in. Aarzelend beginnen ze toch maar hun programma af te draaien. En juist omdat er iets te doen is, begint het publiek er op af te komen.
Bij het pand waar in de etalage een voorstelling te zien is, bouwt het publiek een soort tribune van klapstoelen op de stoep. Het leven in de straat moet zich aan zien te passen. Winkelende mensen moeten de overweging maken of zij er voor langs lopen, of met een grote boog eromheen. Een man in een scootmobiel kiest voor het eerste. Na een tijdje is de straat eraan gewend, en voegen meer mensen zich bij het schouwspel. Sommigen lopen weg, maar worden meteen weer vervangen door anderen.
Ongeveer hetzelfde is te zien in het andere winkelpand, al lijkt de drempel hoger om naar binnen te stappen (pardon, woordgrap). In tegenstelling tot de twee uur durende voorstelling in de etalage zijn hier korte performances te zien. Hoewel je zou verwachten dat dit ‘theatergedrag’ zou opwekken, blijkt niets minder waar. Wellicht komt het door de context van het festival: men benadert het schouwspel als ware het in een museum. Publiek dat de stap naar binnen zet, blijft even staan kijken, loopt heen en weer, en gaat weer weg. Ook tijdens voorstellingen wordt aangeschoven en weer vertrokken. Sommigen halen even een McFlurry of Calippo en komen dan terug. Men bekijkt het met de armen over elkaar, hand onder de kin, overlegt met degene naast hem. Een enkeling probeert advies in te winnen bij de verkoper, een ander kan de neiging om even aan een object te voelen niet onderdrukken.
Om er nog een schepje bovenop te doen, trekt er ook nog een groepje publiek dat bezig is met een audiotour langs de winkelpanden. Ze schuiven aan, maar houden hun koptelefoon en zonnebril op. De artiest kijkt stomverbaasd op als aan het applaus te horen is dat het publiek is verdriedubbeld. Even snel als ze kwam, hervat de tour weer de wandeling.
Hoewel het hoopvol stemt dat deze vorm zo veel gretigheid opwekt, heeft het ook een keerzijde. Met de gretigheid komt ook ongeduld en een kritische houding. Misschien is dat laatste wel hetgeen wat de reserves in theaterland oproept. Is het kunst kijken of is het shoppen? Wat is eigenlijk het verschil?
Met de neus in een foldertje loopt het publiek de straat weer in. Kijken wat er nog meer te halen valt.
Dit publiek krijgt drie van vijf sterren.